Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft samen met andere onderzoeksorganisaties onderzocht of de decentralisaties hebben gewerkt, zoals ze bedoeld zijn, en of bijsturing nodig is ('Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid'; SCP november 2020). In dit rapport is te lezen dat aan de decentralisaties een aantal verwachtingen van het Rijk ten grondslag ligt. De veronderstelling was dat door de verantwoordelijkheid bij gemeenten neer te leggen, het beter mogelijk zou zijn om vroegtijdige (lichte) hulp te bieden, zodat voorkomen kan worden dat zware en duurdere hulp nodig is. Ook was de idee dat door het beleggen van de taken op de drie terreinen van het sociaal domein, integraal werken en een betere samenwerking tussen partijen gerealiseerd zou kunnen worden. En doordat gemeenten dichter bij de burger staan ontstaan er meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Daarbij dienen eerst de eigen kracht en het sociaal netwerk van mensen te worden aangesproken.
De verwachting dat door gemeenten een verschuiving kan worden gerealiseerd naar het gebruik van algemene, voorliggende voorzieningen is in de praktijk niet duidelijk zichtbaar. Het stijgende gebruik van individuele voorzieningen Wmo en jeugdhulp duidt er vooralsnog niet op dat mensen vaker een algemene voorziening zijn gaan gebruiken en dat daardoor minder individueel aanspraak op ondersteuning wordt gedaan. Andere ontwikkelingen spelen ook een rol, zoals de uitbreiding van de doelgroep (extramuralisering), maatschappelijke ontwikkelingen en restricties in de uitvoer van wetgeving (bijvoorbeeld door het abonnementstarief). Uit onderzoek naar de financiële tekorten in de jeugdzorg ('Stelsel in groei', AEF december 2020) is gebleken dat de uitstroom structureel lager is dan de instroom van jeugdigen in zorg. Ook de kosten per jeugdige per jaar nemen toe. De jeugdhulp is dus per jeugdige duurder geworden en duurt langer. Onze lokale cijfers ondersteunen deze landelijk gedane constateringen. Een belangrijke conclusie in het AEF onderzoek is bovendien dat de aanname, dat een brede inzet op preventie en vroegsignalering leidt tot kostenbesparing, niet terecht is. Waarmee overigens niet gezegd is dat preventie en vroegsignalering niet zinvol zijn!
Al langere tijd voert de VNG voor ons als gemeenten de lobby voor voldoende budget. Dit heeft geleid tot de uitspraak van de arbitragecommissie voor extra rijksmiddelen. Die zijn voor een beperkt aantal jaren toegezegd door het Rijk. Tegelijkertijd heeft het nieuwe kabinet in 2021 aangekondigd een Hervormingsagenda Jeugd op te zetten, inclusief ingecalculeerde bezuinigingen. Wat in eerste instantie tot verwijdering tussen Rijk en gemeenten zorgde. In 2022 voerde de VNG landelijk constructieve gesprekken over de in te voeren Hervormingsagenda. Drie belangrijke onderdelen die uiteindelijk zijn beslag moeten krijgen zijn: reikwijdte van de Jeugdzorg, gecentraliseerd aanbod en regionale samenwerking en een passend budget voor de gemeenten.
Wat betreft de Wmo was er in 2022 een internetconsultatie voor het afschaffen van het Abonnementstarief en invoeren van een meer inkomensafhankelijke bijdrage. De verwachting is dat de wijziging vanaf 2025 plaatsvindt. Op welke manier dit gevolgen heeft voor onze inwoners en financiën is op dit moment nog niet duidelijk.
Ook binnen het domein van de participatiewet leveren onderzoeken nieuwe inzichten op. In de evaluatie van de Participatiewet kwam naar voren dat de afgelopen jaren de baankansen voor mensen in de bijstand niet substantieel zijn verbeterd. Zeker onder mensen die langdurig in de bijstand zitten, spelen vaak problemen op meerdere leefgebieden, zoals fysieke en psychische klachten, verslavingsproblematiek, problematische schulden, laaggeletterdheid of andere taalproblemen, weinig vertrouwen in het eigen kunnen en/of een beperkt arbeidsverleden (Eindevaluatie Paricipatiewet, SCP, november 2019). Op basis hiervan heeft de minister de Tweede Kamer op 28 november 2022 bericht over de uitgewerkte maatregelen die zij gaat nemen om de Participatiewet meer in balans te brengen. De maatregelen zijn uitgewerkt langs drie sporen:
1. Wijziging van de Participatiewet: deze wijziging vormt een samenhangend pakket om de professional meer ruimte te geven, werken en participatie naast de uitkering te stimuleren en de uitkeringsgerechtigde meer zekerheid te geven. Vereenvoudiging, uitvoerbaarheid, vertrouwen, wederkerigheid en menselijke maat zijn hierbij kernwoorden.
2. Inzetten van een beweging naar een menselijke maat. Dit wordt vervolgd met een nadere verkenning, waarbij concreet te maken keuzes, achterliggende dilemma’s en implicaties in kaart worden gebracht.
3. Investeren in de vakkundigheid van de professionals, zodat zij goed uit de voeten kunnen met de wijzigingen die volgen uit spoor 1.